De stem klinkt weer normaal, de praat staat weer aan, de woordenstroom is amper te stuiten, nu de hoofdpijn geweken is en de blik weer richting normaal neigt.
De vervormingen worden amper als bijzonder opgemerkt, dus niet benoemd tegen de verpleging. Totdat de geliefde ernaar vraagt in bijzijn van een van hen.
'Ja, dubbelzien is er nog wel een beetje.'
En verder gaat het weer, met plannen voor verblijf in Frankrijk, aanschaf van een motor als ornament bij de voordeur, een houten garage in de tuin, waar de tekentafel en het drumstel een plek kunnen vinden naast de cabrio en de wanden gevuld kunnen met grote schilderwerken.
Tussen alle plannen door komen anekdotes en verhalen los over de tijd van opleidingen die allemaal cum laude afgesloten werden.
De buurman in de ziekenhuiskamer vraagt, als er verhalen langskomen over eervol ontslag bij de marine en de wijde wereld die daarna lonkte, of het vreemdelingenlegioen ook tot de plannen behoorde toen.
Gescherend klinkt de vraag, die tot grote verwondering bevestigend beantwoord wordt.
Jazeker. Dat was wel degelijk de bedoeling.
'Dan moet je wel goed gek zijn, als je dat wilt.'
'Ik was ook tamelijk gek toen', klinkt het vanuit vergaand zelfinzicht over de woeste tienerjaren toen de wereld nog een speelterrein leek waar je als in een film je eigen avonturen maken kon.
Het had een avontuurlijk leven opgeleverd, jaren van zwerven, nu en dan in gevechtshandelingen terechtkomen als oorlog het pad kruiste en uiteindelijk door verwondingen weer terechtgekomen in rustiger vaarwater.
Maar de onrust bleef.
Niets duurde lang.
De aandacht verschoof telkens weer zoals tot op de huidige dag minimaal drie serieuze plannen in de steigers staan, ongeacht gezondheidssituatie van dat moment.
'Kan ik weer terug naar de oude afdeling? Daar is het rustiger.'
Het lijkt een aparte vraag nu de sfeer in deze kamer zo levendig en vol van ervaring is, alsof het leven bruist en sprankelt.
Maar alle gespreksstof, die goed harmonieert met een kamergenoot die eveneens dol is op muziek en daarvan goed op de hoogte en graag luistert naar alle verhalen die opborrelen, vermoeit ongewild en bijna ongemerkt enorm.
Praten tegen wie het maar horen wil komt voort uit de dringend gevoelde noodzaak elke resterende seconde zo goed mogelijk te benutten.
De dood hijgt immers in de nek.
Alles moet hardop gezegd zijn.
Geklonken hebben.
Woorden gekregen.
Pas als de geliefde verduidelijkt dat praten niet de ander entertainen hoeft te zijn en dat het tussen beide geliefden ook heel prima stil kan zijn omdat de noodzaak tot praten tussen hen beiden minder gevoeld wordt, begint door te dringen dat het een tandje lager mag.
Nu begint wat rust in te dalen.
De arts komt en op zijn vraag omtrent hartklachten wordt aanvankelijk meegepaat met de suggestieve 'u bent niet bekend met hartfalen, toch?' tot weer bovenkomt dat dit een echte vraag was en dat er wel degelijk stents geplaatst zijn en een cardioloog betrokken is.
De arts geeft bij het weglopen aan het dossier nog wat dieper te gaan bestuderen.
Alles verloopt deze dag rommelig, terwijl er wel degelijk innerlijke rust is nu de MRI nog een dag wordt uitgesteld.
Als de geliefden later op de dag nog even beeldbellen stroomt het bloed dat naar binnen zou moeten gaan langs de hand waar het infuus inzit.
Het wordt gebracht alsof het een goede grap is, of als iets dat volkomen neutraal bestudeerd wordt als opvallende eigenaardigheid die vermeldenswaard is.
Als de verpleging het probleem gaat herstellen breken beide geliefden hun gesprek af.
Er komt wel weer een rustiger moment.
Beiden leven vandaag alsof de dagen zich tot in de eeuwigheid aan elkaar zullen blijven rijgen.
In harmonie lijkt eeuwigheid het nu te rekken tot een ooit en dan dat toen omvatten kan.
Alles is goed.
Omdat het is.
Reacties
Een reactie posten