Diep van binnen is het ons beiden glashelder wat er speelt en dat het niet over gaat en wel degelijk erger wordt.
Diep van binnen wel.
Maar daar voeren we onze gesprekken niet. We praten met elkaar aan de oppervlakte, op de waterspiegel. We duiken niet naar beneden, want dat zou betekenen dat we nat gaan, nat worden, mogelijk zelfs kopje onder gaan en niet meer boven kunnen komen. Ik vermoed dat dat jouw angst is. En het is de mijne ook.
Omdat ik weet dat als we kopje onder gaan op verschillende momenten we elkaar uit het oog verliezen zullen en mogelijkerwijze elkaar niet meer terug gaan vinden.
En dat ben ik koste wat kost aan het voorkomen. Elkaar uit het oog verliezen en nooit meer terugvinden.
Dus ik schipper.
Ik laat diep van binnen voor wat het is en praat met je over de oppervlakte. De dingen die er in jouw ogen toe doen. De dingen die je zien kunt en begrijpen kunt. De dingen ook waar je je aan hechten kunt omdat ze tastbaar zijn en je geen gevoel vragen, maar gewoon bestaan.
Door dat te doen merk ik echter dat je langzaam loskomt van de diepte. Dat je niet op de oppervlakte zweeft, maar over het water wilt gaan lopen. En zodra je dat doet weet ik dat ik ook aan de oppervlakte je uit het oog kan verliezen, je weg kan zien gaan naar een plek waar ik me niet bevind.
En dat is misschien nog wel enger dan de diepte in. De diepte ken ik, die heb ik met jou samen al meerdere keren ondervonden. En tot op heden zijn we telkens samen weer aan de oppervlakte terechtgekomen. Soms lichtelijk gehavend, maar altijd intact en samen en bereid om verder te gaan over de ingeslagen route.
Maar als je over het water gaat lopen en me je dromen vertelt die ik ervaar als wensdromen en fata morgana's, is het voor mij heel ingewikkeld om niet zelf de diepte in te duiken en geen enkele poging meer te doen te geloven in een oppervlakte waar we elkaar ontmoeten en aanraken en bereiken kunnen.
Juist de weg van het ontkennen van de diepte vervreemdt ons van elkaar.
Ik moet dus de pijn onder ogen zien en het toch weer aangaan, de poging jou ertoe te bewegen de pijn in de ogen te kijken en niet uit de weg te gaan. En ik weet dat het zwaar zal worden. Dat het me weer dagen gaat kosten om te voorkomen dat je de oppervlakte zult negeren en gaat vluchten in je tocht over het water, waar je in feite voortdurend onder verdwijnt.
Ik zie het gebeuren. Jij voelt het, maar wilt niets voelen. Ik voel dat je het vermijdt en de tranen branden in mijn ogen, zonder dat ik ze naar buiten laat komen.
Soms is het niet fijn om samen te zijn.
Omdat de pijn zich aan me opdringt en door jou ontkend wordt.
Kon ik de pijn maar van je wegnemen. Jouw ontkenning tot onze waarheid maken.
Maar ik heb die macht niet. En jij evenmin. Hoezeer je ook meent dat wat in het verleden mogelijk was in de toekomst ook weer zal gaan lukken als je maar de rust krijgt die je zo verlangt.
Ik weet wel beter.
Maar ik ontken met jou dat ik het beter weet dan jij. Want jij weet altijd alles veel beter dan ik. Niet omdat je dat denkt, maar omdat ik dat in ons samenzijn ervaren heb. En juist dat is veranderd.
Jij bent veranderd.
En je weet het niet.
Wilt het niet weten.
Durft het niet te weten.
Want dan valt er weinig meer te ontkennen.
En verlies je de hoop die je nu nog op de been houdt.
Ik weet dat er een dag komt dat je het niet langer zult kunnen ontkennen. En dat na die dag de dag komt dat je niet meer beseft dat er iets te ontkennen viel. En dat er na die dag een dag komt dat je niet eens meer weten zult tegen wie je het hebt als er gesproken wordt over ontkenning.
Ik vrees die dag.
Ik hou me liever bij de oppervlakte waarin we elkaar kunnen ontmoeten als gelijken.
Ongelijkwaardig maar wel gelijken.
Diep van binnen wel.
Maar daar voeren we onze gesprekken niet. We praten met elkaar aan de oppervlakte, op de waterspiegel. We duiken niet naar beneden, want dat zou betekenen dat we nat gaan, nat worden, mogelijk zelfs kopje onder gaan en niet meer boven kunnen komen. Ik vermoed dat dat jouw angst is. En het is de mijne ook.
Omdat ik weet dat als we kopje onder gaan op verschillende momenten we elkaar uit het oog verliezen zullen en mogelijkerwijze elkaar niet meer terug gaan vinden.
En dat ben ik koste wat kost aan het voorkomen. Elkaar uit het oog verliezen en nooit meer terugvinden.
Dus ik schipper.
Ik laat diep van binnen voor wat het is en praat met je over de oppervlakte. De dingen die er in jouw ogen toe doen. De dingen die je zien kunt en begrijpen kunt. De dingen ook waar je je aan hechten kunt omdat ze tastbaar zijn en je geen gevoel vragen, maar gewoon bestaan.
Door dat te doen merk ik echter dat je langzaam loskomt van de diepte. Dat je niet op de oppervlakte zweeft, maar over het water wilt gaan lopen. En zodra je dat doet weet ik dat ik ook aan de oppervlakte je uit het oog kan verliezen, je weg kan zien gaan naar een plek waar ik me niet bevind.
En dat is misschien nog wel enger dan de diepte in. De diepte ken ik, die heb ik met jou samen al meerdere keren ondervonden. En tot op heden zijn we telkens samen weer aan de oppervlakte terechtgekomen. Soms lichtelijk gehavend, maar altijd intact en samen en bereid om verder te gaan over de ingeslagen route.
Maar als je over het water gaat lopen en me je dromen vertelt die ik ervaar als wensdromen en fata morgana's, is het voor mij heel ingewikkeld om niet zelf de diepte in te duiken en geen enkele poging meer te doen te geloven in een oppervlakte waar we elkaar ontmoeten en aanraken en bereiken kunnen.
Juist de weg van het ontkennen van de diepte vervreemdt ons van elkaar.
Ik moet dus de pijn onder ogen zien en het toch weer aangaan, de poging jou ertoe te bewegen de pijn in de ogen te kijken en niet uit de weg te gaan. En ik weet dat het zwaar zal worden. Dat het me weer dagen gaat kosten om te voorkomen dat je de oppervlakte zult negeren en gaat vluchten in je tocht over het water, waar je in feite voortdurend onder verdwijnt.
Ik zie het gebeuren. Jij voelt het, maar wilt niets voelen. Ik voel dat je het vermijdt en de tranen branden in mijn ogen, zonder dat ik ze naar buiten laat komen.
Soms is het niet fijn om samen te zijn.
Omdat de pijn zich aan me opdringt en door jou ontkend wordt.
Kon ik de pijn maar van je wegnemen. Jouw ontkenning tot onze waarheid maken.
Maar ik heb die macht niet. En jij evenmin. Hoezeer je ook meent dat wat in het verleden mogelijk was in de toekomst ook weer zal gaan lukken als je maar de rust krijgt die je zo verlangt.
Ik weet wel beter.
Maar ik ontken met jou dat ik het beter weet dan jij. Want jij weet altijd alles veel beter dan ik. Niet omdat je dat denkt, maar omdat ik dat in ons samenzijn ervaren heb. En juist dat is veranderd.
Jij bent veranderd.
En je weet het niet.
Wilt het niet weten.
Durft het niet te weten.
Want dan valt er weinig meer te ontkennen.
En verlies je de hoop die je nu nog op de been houdt.
Ik weet dat er een dag komt dat je het niet langer zult kunnen ontkennen. En dat na die dag de dag komt dat je niet meer beseft dat er iets te ontkennen viel. En dat er na die dag een dag komt dat je niet eens meer weten zult tegen wie je het hebt als er gesproken wordt over ontkenning.
Ik vrees die dag.
Ik hou me liever bij de oppervlakte waarin we elkaar kunnen ontmoeten als gelijken.
Ongelijkwaardig maar wel gelijken.
Reacties
Een reactie posten